Meilicha dôra: Poems and Prose in Greek from Renaissance and Early Modern Europe, ed. Mika Kajava, Tua Korhonen en Jamie Veterinen (Helsinki: Soiceta Scientiarum Fennica/The Finnish Society of Sciences and Letters, 2020), 356 pp. € 30.
Als Neolatinisten hebben we af en toe te maken met Neo-Grieks. Zo schreven Heinsius en Scaliger in Leiden heel verdienstelijke of zelfs echt goede Griekse gedichten (niet besproken in het hier aangekondigde boek). Ze haalden het niet bij de Tübinger hoogleraar Martin Crusius, die in de zestiende eeuw duizenden preken in het Grieks schreef. Of beter gezegd: hij vertaalde de preken die hij in de kerk hoorde – elke zondag drie! – in het Grieks om zich beter te kunnen concentreren. Anderen schreven Grieks voor didactische doeleinden, of om de studie van het Grieks te bevorderen. Of gewoon om te laten zien dat ze het konden. Aan deze bundel droeg lid van het Neolatinistenverband Pieta van Beek bij met een artikel over Griekse lofprijzingen ter ere van Anna Maria van Schurman, in de bundel ondergebracht bij de sectie: ‘Greek Poems from the “Edges” of Europe: Prague and Utrecht’. En dat terwijl tegenwoordig steeds meer de mening postvat, dat de Nederlanden (en Praag) zich weliswaar geografisch aan de ‘randen’ van de Respublica literaria bevinden, maar er een belangrijke en misschien wel centrale rol in speelden. Van Beek behandelt een Grieks lofdicht van de burgemeester van Franeker Wilhelmus Staackmans, een brief van de rector van de Delftse Latijnse school Jacobus Crusius, twee lovende regels van de arts Johan van Beverwijck, een lofdicht van de Utrechtse rector scholae Antonius Aemilius, en een lofdicht van de Utrechtse hoogleraar theologie Gisbertus Voetius. Eens te meer blijkt dat ook tijdgenoten Van Schurman een uitzonderlijke vrouw vonden.
JB